Is er één romantisch oratorium dat je met goed fatsoen in één adem kunt noemen met Bachs Matthäus-Passion, Händels Messiah of Haydns Schöpfung? Nee, vinden sommigen; die werken hebben nu eenmaal een iconische status. Maar onbetwistbaar is dat niet. Elias (1846) van Mendelssohn is óók een muzikaal meesterwerk en je vraagt je af waarom het in Nederland zo zelden klinkt; in het VK is het als Eliah zeker onder amateurkoren geliefd. Té sentimenteel is veelal de verklaring. Te schaamteloos welluidend in de als chocolade smeltende vrouwenstemmen van het engelentrio ‘Hebe deinen Augen auf’ of het daaropvolgende koor ‘Siehe, der Hüter Israëls’ – zo oorstrelend dat je er elke winterdepressie mee naar de Filistijnen kunt helpen.
Voor wie graag lijnen hoort in de muziekgeschiedenis, is de Franse dirigent Raphaël Pichon met zijn op originele instrumenten spelende ensemble Pygmalion een stralende ster aan het firmament. In muzikale kwaliteit en intellectuele autonomie kun je hem zeker zien als dé opvolger van muziekpionier Nikolaus Harnoncourt. Pichons benadering van de muziek van Bach was in vele eerdere projecten al om van te smullen. En nu neemt hij die ervaring in en antenne voor helderheid, structuur en idioom mee naar de romantiek – en zit je wéér met open mond en kippenvel te luisteren.
Een beetje verliefd op Ramses Shaffy (1933-2009), op zijn energie, zijn laissez-faire, zijn liedjes – dat is iets van alle tijden. Het gebeurde acteur Maarten Heijmans – een halve eeuw jonger – toen hij ‘Ramses’ tien jaar geleden gestalte gaf in de gelijknamige, vierdelige dramaserie. Er volgden een Gouden Kalf, een internationale Emmy Award én een liedjesalbum met band en een theatertour. Shaffy bleef dood, maar in Maarten Heijmans was diens over de plinten klotsende levensgevoel weer even springlevend.
Dit najaar onderneemt Heijmans opnieuw een liedjestournee, die hem langs 19 Nederlandse theaters voert. Zijn blik reikt ditmaal voorbij Shaffy. Het Nederlandse kleinkunst-repertoire biedt nog zo veel dat meer aandacht verdient, van de gruizige grootheid-in-het-kleine van Maarten van Roozendaal (1962-2013) tot de lichtvoetige tragiek van Peter van Rooijen en de virtuoze taalinventies van Theo Nijland.
Heijmans verruilde zijn begeleidingsbandje voor Kamerata Zuid, een 15-koppig strijkorkest dat de avond opwarmt met Holsts Jupiter (uit de orkestsuite The Planets) en alle liedjes liet bewerken door de jonge en eveneens in Tilburg gevestigde componist Enrico Ferri. Verrassend, vond het publiek in Gouda, maar dat de combinatie van lichte liedjes met een strijkersensemble uitstekend werkt, blijkt ook al jaren uit bij voorbeeld de cross-over uitstapjes van Amsterdam Sinfonietta.
Intiem
Gouda maakte het Heijmans niet makkelijk, vrijdagavond. Een halflege zaal, een vrij bedeesd en wat ouder publiek – ga als artiest dan maar eens extatisch de zaal in rennen, of likkebaardend geil over het podium tijgeren. Maar Heijmans en zijn van het podium spattende charisma zetten het lot (en de zaal) met wat soepele danspasjes moeiteloos schaakmat. „Halfleeg? Ik noem dit intiem!”
En intiem wérd het – geholpen door de liefde als verbindend thema van de gekozen liedjes. Daaronder was de grote trekker een herontdekking van een Shaffy-nummer, dat in dit programma voor het eerst sinds 1971 weer klinkt: ‘Je mag me niet ontkennen’. Parlando, lyrisch, bespiegelend; ja, zo kennen we Shaffy ook uit ‘Ik drink’, of ‘Als je me verleidt’. Onmisbaar? Daarover kun je twisten. De mythische evergreenfactor van meezingklassieker ‘Zing-Vecht-Huil-Bid-Lach-Werk En Bewonder’ – hier gebracht als verstilde toegift, zonder meezingen – heeft het in elk geval niet.
Niet alle covers werken even goed, maar de anderhalf uur durende, in één ruk gezongen line-up sleept je wel mee in een hele lekkere mix van weemoed en levenslust. Een hoogtepunt is het humoristisch-wellustige ‘Business Time’ van Flight of the Chonchords. Dáár is Heijmans maximaal in zijn element als entertainer, verleider en podiumdier.
Als je secretaris-generaal van de NAVO wilt worden, dan benadruk je vijf jaar lang dat je die baan absoluut niet ambieert, weet Mark Rutte. Hoe zit dat met topfuncties in de klassieke muziek? De Libanese dirigent Bassem Akiki maakt er geen geheim van dat hij graag de nieuwe chef van De Nationale Opera en het Nederlands Philharmonisch Orkest (NedPhO) zou worden, nu die dubbelfunctie vacant komt: de huidige chef Lorenzo Viotti vertrekt aan het einde van het seizoen. Dit weekend dirigeerde Akiki het NedPhO en het Groot Omroepkoor in een programma rond Carl Orffs Carmina Burana. In het Concertgebouw heette hij het publiek vanaf de bok in ontwapenend Nederlands welkom.
Sinds Akiki’s meesterlijke debuut vorig jaar in de opera Animal Farm van Alexander Raskatov, met het Nederlands Kamerorkest (de kleine broer van het NedPhO), is er een klik tussen hem en de musici. In februari maakte Akiki een invalbeurt bij het NKO in een programma met Debussy en Tsjaikovski en in maart keert hij terug bij DNO voor We are the lucky ones, de nieuwe opera van Philip Venables en Ted Huffman, de makers van het geruchtmakende The faggots and their friends]. En nu leidde hij dus die vaak verguisde klassieke megahit van Carl Orff – veelzijdig is Akiki in elk geval. Je zou het ook een gedurfde keuze kunnen noemen, aangezien Orff, met de zweem van nazisympathie die om hem heen hangt, weliswaar populair is, maar nooit echt omarmd door het klassieke establishment.
Toch kan niemand ontkennen dat de Carmina Burana (1937) vol onbeschaamd lekkere muziek zit. Met op de eerste plaats het ‘O Fortuna’, waarmee de cyclus van veelsoortige liederen op middeleeuwse teksten begint en eindigt. Akiki dook er zonder voorbehoud in en maakte dat de speerpunt van zijn uitvoering: met ongebreidelde energie, gevoel voor theater en stevige tempi joeg hij musici en zangers door de meer bombastische delen. Dat sorteerde groot effect. De kalme passages waren, misschien onvermijdelijk, vaak iets minder op spanning.
Solisten Elenora Hu (sopraan), Caspar Singh (tenor) en vooral Yannick Debus (bariton) deden het overwegend goed, maar het was het Groot Omroepkoor dat de show stal, soms fijnzinnig-ingetogen, dan weer voluit daverend. Het was jammer dat de balans niet steeds optimaal was, zodat de zangers in luide passages overstemd dreigden te worden door het orkest. Het NedPhO speelde niettemin uitstekend en met kennelijke graagte onder Akiki’s baton, ook in het bedwelmende ‘Vorspiel’ uit Wagners Parsifal.
Van balansproblemen was geen sprake bij het eerste en boeiendste werk op het programma, het Credo van Arvo Pärt uit 1968. In nog geen kwartier legt het stuk een reis af van pure korale schoonheid, via een Bach-prelude naar totale kakofonie en weer terug.
Rasverteller Akiki heeft een reputatie als interpreet van ‘moeilijke’ muziek; hij smeedde hier de verschillende onderdelen overtuigend tot een muzikaal verhaal. Prachtig was hoe hij tegen het einde, na de chaos, contrasterende elementen hard op elkaar monteerde: een tinkelend speeldoosje in de piano, een knetterende kopereruptie. En daarna de ontroerende geloofsbelijdenis van het koor.
Eenzaamheid, zelfvergeving, traumaverwerking. Het donkere wolkendek in een hersenpan. De teksten van pianist en zanger Samora Pinderhughes (33) uit New York reiken ‘gut-level’ diep. In de muziek van Pinderhughes werd kwetsbaarheid zijn kracht. Gemotiveerd door het voornemen altijd ‘oprecht’ te willen zijn keert hij zich binnenstebuiten, in al zijn lamlendigheid die voortkomt uit het doorbreken van de cyclische patronen van mentale gezondheidsproblemen.
Komende week speelt Samora Pinderhughes hier met zijn zeskoppige band op drie festivals (Rockit in Groningen, Super Sonic Jazz in Amsterdam en November Music) plus een losse show in LantarenVenster in Rotterdam. De jetlag speelt hem nu parten, grinnikt de muzikant met de prettige, zachtmoedige uitstraling. Maar hij ziet er zeer naar uit zijn nieuwe muziek live te brengen. Hij is net gearriveerd in Berlijn voor zijn Europese tournee.
Onlangs verscheen Venus Smiles Not in The House of Tears, een super gedetailleerd en gelaagd, open modern jazzalbum dat zich per luisterbeurt beetje bij beetje openbaart. Tussen contemplatieve jazzpiano, neo-soul, artpop, hiphop, koorzang en elektronische soundscapes laveert Pinderhughes zeer openhartig langs thema’s als depressie, angst, sociale druk, vergeving en genezing. Hij kijkt naar zijn identiteit en ervaringen als ‘biraciale’ man en benoemt zijn onzekerheden.
Het meest opvallend: zijn zang. Het is een bedwelmend fluisterzingen met soms kronkelige, gritty stembuigingen – alsof iemand de vocalen met een draaipitch aanstuurt. Zijn uitzonderlijke, haast Nina Simone-achtige ongrijpbare geluid doet zowel smelten als rillen.
The Healing Project
Omdat het een erg kwetsbaar album is, krijgt hij veel reacties, vertelt de muzikant. „Mensen willen praten over hun eigen mentaal lijden. Heel mooi, want dat is voor mij precies waar het om gaat. Ik wil en hoop dat mensen zich begrepen voelen door mijn muziek over… tja, noem het de kunst van leven. En ik kan ze vertellen wat voor mij goed werkt als ik weer eens een knoop voel in mijn maag.”
Wat dan? „Erover praten en beslist naar buiten. Lopen!”
Vraag hem naar de rol van muziek in zijn bestaan en je krijgt meteen een diepzinnig antwoord. „In muziek vind ik mijn taal. Muziek resoneert diep in mij, het is elementair. Spiritueel gezegd komt de muziek tot mij, als gift, waarna ik die als een soort kanaal zo ijverig en zo gedetailleerd mogelijk naar buiten doorgeef. Zelfs met mijn meest persoonlijke muziek kan ik niet zeggen dat ik daar de enige architect van ben.”
Pinderhughes is veelzijdig. Naast zanger, pianist, componist en filmmaker is hij ook een zachte activist. De in de Californische Bay Area opgegroeide Samora Pinderhughes ontving in 2023 van de Mellon Foundation een subsidie van een miljoen dollar. Het ongekend hoge bedrag was voor zijn multidisciplinaire Healing Project, een community die draait om ‘helen’, in zowel artistiek opzicht (muziek en beeldende kunst) als in sociaal-maatschappelijke projecten.
Het eerste album dat bij dit project hoort, was zijn album Grief. Hij werkte eraan met producer Jack DeBoe, zijn vaste muziekmaatje (die ook muziek maakte voor de Late Show with Stephen Colbert). Grief was een van de opvallendste jazzalbums van 2022: mild en introspectief bezong Pinderhughes menselijk lijden en veerkracht. Zijn nummers in een toverbal aan muziekgenres waren gebaseerd op ongeveer honderd interviews die hij had gehouden met mensen van kleur die in de gevangenis zaten of een vorm van ‘structureel geweld’ hadden meegemaakt. Daarnaast was er een tentoonstelling en een online archief.
The Healing Project, Pinderhughes werkt er al aan sinds 2014, gaat „om genezing en jezelf emotioneel openstellen – voor je eigen gevoelens, voor de ervaringen van anderen, voor vrijgevigheid”. Zijn sociaal-politieke betrokkenheid heeft hij niet van een vreemde. „Die vonk sprong al vroeg over.” In hun gemengde gezin hebben zijn ouders beiden een academische graad. Activistisch als ze zijn, springen ze graag in de bres voor maatschappelijke kwesties.
Al vanaf de kleuterschool maakt hij muziek. „Een van de juffen daar ontdekte mijn liefde voor muziek. Ze was een Venezolaanse percussioniste met een geweldig ritmegevoel. Dus ik begon met percussie, en op mijn zevende stapte ik over op piano.” Dat hij muziek speelde, voelde vanzelfsprekend. Net als voor zijn jongere zus, Elena Pinderhughes, zangeres en fluitist (bij onder meer Chief Adjuah-trompettist Christian Scott), die ook al vroeg in bands speelde.
Zorgen voor zijn broze opa
Samora Pinderhughes studeerde, overigens net als Nina Simone in 1950, piano op de befaamde Juilliard School of music in New York. Jazz. „Pianisten als Kenny Barron en Frank Kimbrough leerden me diepgaande beginselen van de piano, van solopiano, ritme, tijd en begeleiding, wat voor mij belangrijk is als zanger die zichzelf begeleidt. Je moet ruimte zien te vinden tussen de noten en de melodie en wat op de voorgrond gebeurt niet in de weg zitten.”
Zijn studietijd in New York, vertelt hij, was „verre van wild”. Hij woonde in bij zijn broze grootvader, een psycholoog op hoge leeftijd. „Ik heb hem tot zijn overlijden verzorgd. We hadden een erg goede band en via hem leerde ik veel over beeldende kunst. Ja, als jonge jazzstudent had ik misschien op wat meer sociale ervaringen gehoopt, maar ik ging niet uit, ik zorgde voor hem. Heel dierbaar.”
Zijn overlijden was Pinderhughes eerste ervaring met persoonlijk verlies en omgang met rouw. Hij besefte toen hoe weinig we als mens leren om te gaan met de dood. „In ons moderne leven is rouw is geïndividualiseerd. Mensen weten niet hoe ze met rouw moeten omgaan.” Het was het begin van zijn album Grief.
Zijn invloeden komen van overal, zegt hij. Hij verdiepte zich in Cubaanse en West-Afrikaanse muziek. Als tekstschrijver bestudeert hij naast literatuur en non-fictie, academische en filosofische artikelen. Maar zijn songwriting wordt minstens zo veel beïnvloed door rapmuziek. Wat hem betreft „van het hoogste schrijfniveau”. Als kunstenaar ziet hij zich voortkomen uit een lijn die hij de „zwarte radicale traditie” noemt – uitgesproken Afro-Amerikaanse kunstenaars afstammend uit de Afrikaanse diaspora.
De liedjes op Venus stammen uit verschillende perioden van zijn leven, vertelt hij. Sommigen al van een jaar of acht terug. Wat is de reden dat hij ze niet eerder uitbracht? „Nou ja, ik denk dat het gewoon allemaal wat te persoonlijk aanvoelde. En ik wilde dat ze echt goed zouden worden.” Hij vertelt hoe hij in die jaren zijn ‘stem’ moest vinden als songschrijver. En dit persoonlijke project liep parallel met zijn andere muziekprojecten. „Beetje bij beetje leerde ik hoe ik mezelf kon uiten in liedjes en hoe dat verfijning vereist. Ik denk dat er van sommige liedjes waarschijnlijk vijftig versies bestaan.”
Al langer is ‘Forgive Yourself’, het slotnummer van zijn shows. Met meerstemmige zang sluit hij er ook zijn album mee af. Het is als een mantra: „Forgive yourself, learn to live with yourself.” Even teer als bedwelmend geeft Pinderhughes een aai over bezorgde wangen.
Dat hij vorig jaar besloot door te zetten met de release van Venus kwam door de warme ontvangst van zijn album Grief. „Dat heeft me vertrouwen gegeven. Ik genoot ervan hoe mensen een relatie opbouwden met mijn liedjes, hoe ze er steeds weer naar terugkeren. Het voelt zo steeds veiliger voor me.”